In een eerder artikel hebben we uitgelegd wat een voltooid deelwoord is. Dit keer is het onderwerp van een zin aan de beurt. De meeste zinnen in een verhaal of tekst hebben een onderwerp. Dit deel van de zin zegt iets over wie of wat iets doet of ondergaat. Het onderwerp kan uit één woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Een zin heeft altijd maar één onderwerp, tenzij het een samengestelde zin is.
We geven meteen maar even een voorbeeld. In de zin ‘Jan fietst naar huis’ is Jan het onderwerp; hij doet immers iets, namelijk fietsen. In dit geval is het onderwerp een persoon, maar het kan ook een voorwerp zijn. ‘De vaas staat op tafel’. Hier is de vaas het onderwerp, aangezien die staat (op tafel).
Hoe vind je het onderwerp in een zin
In deze voorbeelden is het niet zo moeilijk om het onderwerp te vinden, omdat het eenvoudige en korte zinnen zijn. Soms is het lastiger om te bepalen wat het onderwerp in een zin is. In ‘de man van mijn vriendin is loodgieter’ bestaat het onderwerp uit meerdere woorden: de man van mijn vriendin.
De makkelijkste manier om het onderwerp te vinden is door eerst de persoonsvorm te zoeken, omdat het onderwerp en de persoonsvorm met elkaar verbonden zijn. De persoonsvorm is een vervoeging van een werkwoord. Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken of door hem in een andere tijd te zetten. In het eerste geval komt de persoonsvorm vooraan de zin te staan (Is de man van mijn vriendin loodgieter?). In het tweede geval verandert de persoonsvorm (de man van mijn vriendin was loodgieter).
Als we naar de zin hierboven kijken dan zien we dat de persoonsvorm is moet zijn (vervoeging van het werkwoord zijn). Vervolgens beantwoord je de vraag: wie of wat + persoonsvorm. In dit geval dus wie of wat is? Het antwoord op die vraag is: de man van mijn vriendin is. Dat is dus het onderwerp in deze zin.
Soms doet het onderwerp niets, maar ondergaat het iets. Zoals in deze zin: ‘Ons huis wordt ieder jaar geschilderd’ of ‘Die jongen wordt altijd gepest’. Het bepalen van het onderwerp werkt dan precies hetzelfde. Het onderwerp in de eerste zin is dus ons huis en in de tweede die jongen.
Samengestelde zin
Een samengestelde zin bestaat eigenlijk uit twee zinnen. Er staat een komma in, maar je zou ook een punt kunnen plaatsen. ‘Ik heb de hele nacht niet geslapen, want ik moet morgen examen doen’ is een samengestelde zin. Je kunt deze zin splitsen in twee zinnen: ‘Ik heb de hele nacht niet geslapen.’ en ‘Want ik moet morgen examen doen’. Als je gaat kijken wie iets doet of ondergaat in deze zinnen, dan zie je dat in beide zinnen ik het onderwerp is. De eerste ik heeft de hele nacht niet geslapen. De tweede ik moet examen doen.
Zin zonder onderwerp
Soms zit er geen onderwerp in een zin:
‘Ruim je kamer op’ – gebiedende wijs zonder onderwerp
‘Ik pak mijn tas en ga weg’ – samengestelde zin met maar één onderwerp
Vind je het nog lastig om te bepalen wat het onderwerp in een zin is? In deze video wordt alles nog eens rustig uitgelegd.