Persoonlijk voornaamwoord

8 dec 2020 | Werk en Opleiding

wat is een persoonlijk voornaamwoord

Binnen de taal kennen we een aantal regels en soorten woorden. Een daarvan is het persoonlijk voornaamwoord. Het persoonlijke voornaamwoord (in het Latijn: pronomen personale) is een woord dat in de plaats komt van een zelfstandig naamwoord of een eigennaam waarmee een persoon of zaak wordt aangeduid. Anders gezegd; een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud). We maken binnen de persoonlijke voornaamwoorden een verschil tussen de 1e, 2e, 3e persoon en het meervoud hiervan. 

Voorbeelden van een persoonlijk voornaamwoord in een zin:

Ik ga vrijdag naar de speeltuin.
Reis jij graag met de trein?
Hij is aan de beurt.
Wij gaan naar de kinderboerderij.
Jullie gaan naar het zwembad.
Zij houden van Nederlandse muziek.

Ga je met mij mee naar de speeltuin?
Ik kom naar jou toe.
Neem je haar ook mee naar de speeltuin?
Vraag je dat aan ons?
U gaat met hem naar het park.
Vraag je dat aan hen?

Vervangen van een persoonlijk voornaamwoord

Moet het persoonlijke voornaam woord noemen in een zin en twijfel je? Vervang dan de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen. Kun je het woord waarvan je denkt dat dat het persoonlijke voornaamwoord is niet vervangen door een naam, dan is het geen persoonlijk voornaamwoord!

Reis jij graag met de trein?    ->            Reist Piet graag met de trein? 

Hij is aan de beurt.                ->            Jan is aan de beurt

Verwijzen van persoonlijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen over het algemeen naar levende wezens. De vorm hangt af of het gaat om eerste, tweede of derde persoon, en enkelvoud of meervoud, maar ook van de functie in de zin. Als het voornaamwoord het onderwerp van de zin is, is de vorm anders dan wanneer het een andere functie heeft. Ook of de vorm benadrukt wordt of niet, de zogenoemde volle en gereduceerde vormen, en het geslacht, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig speelt een rol.

1e/2e/3e persoonEnkelvoudMeervoudToelichting op meervoudsvorm 
1e persoonGaat om de spreker zelf (ik)Gaat om spreker en de eigen groep (wij)De eerste persoon meervoud duidt niet op ‘de sprekers’, want er is over het algemeen niet meer dan één persoon aan het woord. De eerste persoon meervoud duidt dus op de spreker en één of meer andere personen. Die andere personen kunnen de personen zijn namens wie de spreker ook spreekt, maar het kunnen ook aangesproken personen zijn. 
2e persoonGaat om de aangesprokene
jij/je of u
Gaat om de aangesprokene de groep van deze persoon (jullie of u)De tweede persoon meervoud van de tweede persoon duidt meestal op de aangesproken personen, maar kan ook op één of meer aangesproken personen duiden samen met anderen die geacht worden tot de aangesprokene(n) te behoren. 
3e persoonGaat om degene over wie gesproken wordt (hij, zij)Gaat om degene over wie gesproken wordt de groep van deze persoon
(zij)
Het meervoud van de derde persoon duidt altijd op de personen over wie gesproken wordt. 

Volle en gereduceerde vormen van een persoonlijk voornaamwoord

De meeste persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden hebben naast een volle vorm (jij, wij, zij) ook een zogeheten gereduceerde vorm (je, we, ze). In de tabel hieronder wordt een overzicht van de verschillende vormen gegeven.

Persoononderwerpsvormniet-onderwerpsvorm
volle vormgereduceerdvolle vormgereduceerd
1e enkelvoudik‘kmijme
2e enkelvoudjij, ujejou, uje
3e enkelvoudhij, zijie, die, ze, het, ’them, haar‘m, ‘r, d’r, ze, het, ’t
1e meervoudwijweons
2e meervoudjullie, ujejullie, uje
3e meervoudzijzehen, hunze

Gesproken en geschreven taal persoonlijke voornaamwoorden

Bij voornaamwoorden die geen afzonderlijke volle en gereduceerde vorm hebben, wordt altijd  dezelfde vorm uitgesproken en geschreven (u, ons). Bij de meeste voornaamwoorden hangt de keuze tussen volle en gereduceerde vorm af van onder af of het om een beklemtoonde of onbeklemtoonde positie staat of niet. In gesproken taal kan in een beklemtoonde positie altijd alleen een volle vorm worden gebruikt. Voorbeeld: Niet hij maar zij heeft de relatie verbroken. (hij en zij kunnen hier niet gereduceerd als [ie] of [z∂] worden uitgesproken.

Gaat het om een onbeklemtoonde positie, dan wordt vaak een gereduceerde vorm gebruikt. De volle vormen zijn dan meestal wel ook mogelijk. Voorbeeld: Ik heb gisteren de hele dag gewassen en gestreken. ik kan hierbij als [ik] of als [‘k] uitgesproken worden. 

Meestal kan ook in de geschreven taal van de meeste voornaamwoorden zowel de volle als gereduceerde vormen gebruikt worden. 

Persoonlijk voornaamwoord en Persoonsaanduidingen

Voor personen in de derde persoon meervoud kunnen als niet-onderwerpsvorm zowel de volle vormen hun en hen als de gereduceerde vorm ze gebruikt worden. 

Voorbeeld: 

Waar zijn de kinderen? Ik heb hen al even niet meer gezien. 

Waar zijn de kinderen? Ik heb ze al even niet meer gezien.

De studenten zijn op de hoogte; we hebben hun verteld wat het experiment inhoudt.

De studenten zijn op de hoogte; we hebben ze verteld wat het experiment inhoudt.

Persoonlijk voornaamwoord en vrouwelijke personen

Voor vrouwelijke personen in de derde persoon enkelvoud bestaat er een verschil in de keuze voor de niet-onderwerpsvorm. Hierbij wordt altijd de volle vorm haar gebruikt. Een uitzondering hierop is dat in het België en zuidelijke delen van Nederland daarnaast ook de gereduceerde vorm gangbaar is.

Voorbeeld:

Je moeder? Ik heb haar niet gezien. 

Je moeder? Ik heb ze niet gezien. (gereduceerde vorm)

Uitzondering bij persoonlijke voornaamwoorden als Ze / haar (verwijzing naar personen)
Een uitzondering is de gereduceerde vorm als meervoudig bezittelijk voornaamwoord. Je kan gebruikt worden (naast de volle vorm jullie) als uit de context duidelijk wordt dat het meervoud bedoeld is. Vaak staat dan in dezelfde zin ook al het persoonlijk voornaamwoord jullie. Volgt het bezittelijk voornaamwoord meteen op het persoonlijk voornaamwoord jullie, dan wordt in principe altijd je gebruikt. Heeft een van beide met een sterke nadruk (bijvoorbeeld bij een contrast) wordt uitgesproken, dan kan er wel twee keer jullie gebruikt worden. 

Voorbeeld: 

Ga allemaal naar jullie kamer.  / Ga allemaal naar je kamer. 

Jullie hebben jullie boterhammen vergeten.  / Jullie hebben je boterhammen vergeten. 

Brengen jullie je ouders op de hoogte?  / Brengen jullie jullie ouders op de hoogte, dan informeer ik de mijne. (Sterke nadruk)